U bent hier

Nederlandse archiefterminologie

TitelNederlandse archiefterminologie
PublicatietypeBoek
Publicatiejaar1962
Auteursvan der Gouw, drs. J. L., Hardenberg mr. H., van Hoboken dr. W. J., & Panhuysen dr. G. W. A.
EditionArchivistica, publicaties van de Archiefschool
Series Volumenr. 2
Pagina's46
UitgeverW.E.J. Tjeenk Willink
Plaats uitgaveZwolle
TaalNL
RefMan9538
Samenvatting

Tijdens het tweede internationale archiefcongres, in 1953 te Scheveningen gehouden, werd besloten tot de instelling van een comité international de terminologie archivistique onder voorzitterschap van mr. H. Hardenberg, algemeen rijksarchivaris. Na de nodige voorbereidende werkzaamheden, die voornamelijk ten doel hadden het terrein te verkennen, kwam dit comité op 24 september 1956 te Florence overeen in ieder van de deelnemende landen door een kleine commissie een lijst van een honderdtal meest gangbare termen met een verklaring van hun betekenis te doen opstellen.
De Nederlandse commissie werd gevormd door mr. H. Hardenberg, voorzitter van het comité international, drs, J. L. van der Gouw, provinciaal inspecteur der gemeente- en waterschapsarchieven in Zuid-Holland, dr. W.J. van Hoboken, gemeentearchivaris van Amsterdam en dr. G. W. A. Panhuysen, rijksarchivaris in de provincie Limburg. Het eerste ontwerp heeft de commissie in 1958 onderworpen aan de kritiek van de Nederlandse vakgenoten tijdens de studiedagen voor archiefambtenaren. Met de aldaar gemaakte opmerkingen heeft zij zo veel mogelijk rekening gehouden.
Hoewel het werk van de Nederlandse commissie is opgezet ten behoeve van een "vocabulaire international de terminologie archivistique", heeft de commissie er bewust naar gestreefd haar werk ook onmiddellijk nuttig te doen zijn voor het archiefwezen in ons vaderland. Door tussenkomst van dr. Panhuysen is voortdurend contact onderhouden met de door de Vereniging van Archivarissen in Nederland ingestelde commissie voor dc redactie van een nieuwe Handleiding voor het ordenen en beschrijven van archieven.
Bij de keuze van de opgenomen termen is uitgegaan van de behoefte aan een ondubbelzinnige terminologie in inventarissen en verhandelingen op het gebied van de archivistiek, waaronder ook worden verstaan de inleidingen tot de inventarissen, voor zover zij ons inlichten over de aard van de stukken en de ingangen, alsmede over de structuur van de archieven.
Terwijl van de duidelijkheid zijn niet algemeen gangbare, verouderde termen, die meestal een lokaal karakter hebben, uitgesloten. Dergelijke verouderde of lokaal bepaalde termen kunnen hun waarde behouden als z.g. ,"oude titels" (Handleiding par. 48), mits die oude titels worden gevolgd door beschrijvingen in de moderne terminologie.
Bij de scheiding tussen moderne terminologie en oude titels was een zekere mate van willekeur onvermijdelijk. Aan een enkele term moest, wilde hij naast een andere bruikbaar blijven, een striktere betekenis worden toegekend (vgl. 90: een indicateur is een bijzonder soort van agenda).
Er is in het algemeen naar gestreefd in de omschrijvingen van de begrippen het essentiële tot uitdrukking te brengen met vermijding van perfectionisme. Zo is in sommige gevallen geen rekening gehouden met minder belangrijke afwijkingen van bet normale begrip, zonder dat daarmee wordt beoogd, dat dergelijke afwijkingen het gebruik van de voor dat begrip bestemde term uitsluiten. Dit geldt b.v. voor 4 (onbezegelde charters komen bij uitzondering voor), 10, 11 (andere stoffen dan papier zijn mogelijk). Evenmin kon altijd rekening worden gehouden met de betekenis, die de in deze Iijst opgenomen termen buiten de archivistiek bezitten.
Het ligt voor de hand, dat men bij het beschrijven van archieven, behalve aan een ondubbelzinnige terminologie, ook behoefte heeft aan regels voor een juist gebruik van de termen, wil althans de inventaris een duidelijke en correcte voorstelling oproepen. Het opstellen van dergelijke regels lag echter niet op de weg van de commissie.
De indeling van de lijst is gebaseerd op de noodzaak eerst het enkele stuk uit verschillende gezichtspunten te omschrijven, voordat men tot het behandelen van de groepen van bescheiden kan overgaan. De groepen van bescheiden dienden als uitgangspunt voor de nadere bepaling van de stelsels, waarop dan - in de gedachtengang van het enkelvoudige naar het gecompliceerde - de ordeningsbeginselen volgen. Dc ingangen en hulpmiddelen vormen tenslotte een overgang naar specifieke termen van toepassing bij het beheer en de materiele verzorging van archieven.

Naar de "Handleiding voor het ordenen en beschrijven van archieven” door S. Muller Fz., J. A. Feith en R. Fruin TH.Az. (2e druk 1920) wordt verwezen met de aanduiding "Handleiding".

Citation Keyref_9538
Share/Deel